Mooie snede, goed ruwvoer?
Een van de knelpunten is dat je onmogelijk op voorhand de voederwaarde van ruwvoer kan bepalen kent. De kwaliteitsbepaling van ruwvoer is echter wel van essentieel belang om de opname door de dieren te kunnen af te stemmen op hun behoefte. De eerste stap is dus: ruwvoeranalyse.
Wat doen bij weinig voorraad of bij minder kwaliteitsvol ruwvoer?
Wanneer de kwaliteit van het ruwvoer niet goed is, is een ruwvoederanalyse nog belangrijker om te weten hoe je het ruwvoer moet aanvullen. Heeft het ruwvoer te weinig energie, zetmeel, eiwit of vezels? Heb je te weinig kuilgras, dan kun je dit gedeeltelijk aanvullen met kuilmais of hooi. Bij een tekort aan kuilmais vul je best aan met een kuil deegrijpe granen of met voeders op basis van maïsgluten. Mengteelten kunnen ook een interessant alternatief zijn om de ruwvoerdervoorraad te verzekeren, want ze produceren een belangrijke biomassa van 8 tot 10 ton DS/ha.
Meer ruwvoer in het melkveerantsoen: een troef
In het ideale geval zit er minder dan 25 à 30% krachtvoer in het melkveerantsoen. De rest is samengesteld met ruwvoer of vochtige bijproducten. Waarom? Hoe meer krachtvoer je toedient aan het rantsoen, hoe meer de verteerbaarheid van het ruwvoer daalt en hoe minder de koe het ruwvoer benut. Zo verlies je twee keer: zowel inzake kosten als de benutting van de voederwaarde.
Dit werd opgemerkt bij de groep melkveehouders van het project PROTECOW. Dankzij de grensoverschrijdende samenwerking hebben de Franse melkveehouders beslist om gras opnieuw in hun melkveerantsoenen op te nemen. Resultaat van deze aanpassing: minder krachtvoerverbruik, betere gehaltes in de melk en minder stofwisselingsproblemen bij het vee. In België hebben de melkveehouders eveneens gewerkt aan de kwaliteit van het ruwvoer. Zo kan het beter in het rantsoen benut worden en moet er minder krachtvoer verstrekt worden. Hiervoor hebben ze zich gebaseerd op het experiment bij enkele Franse melkveehouders die deelnemen aan de uitwisselingsgroepen “4 x 100”. Deze groepen zoeken naar een maximalisatie van de melkproductie en -gehaltes, zonder gebruik van krachtvoer. Om dit te doen streven ze naar een basisrantsoen rijk aan ruwvoer en aan energie (900 – 1000 VEM/ kg DS). Binnen deze regio wordt dit bereikt met een rantsoen samengesteld met:
- Kuilmais met 950 VEM/kg DS,
- Kuilgras met minstens 850 VEM/kg DS
- Bietenpulp of voerderbieten (aan 1000 VEM/kg DS)
Wanneer aan deze drievoorwaarden wordt voldaan vinden ze dat krachtvoer niet meer nuttig is.
Hoe theorie omzetten in de praktijk?
Wanneer de kwaliteit van jouw ruwvoer voldoende is, durf dan de sprong te wagen door geleidelijk aan de krachtvoedergift (met maximaal 200 g krachtvoer/dag) te verlagen. Zoals een melkveehouder van de groep PROTECOW terecht aanhaalde: “Bij velen is de angst om te verliezen groter dan de drang naar winst”.